Schaerweijde in de oorlogsjaren
De periode 1940-1945 is een donkere episode geweest in de geschiedenis en heeft diepe sporen achtergelaten. Ook de vereniging maakte moeilijke jaren door. Zo daalde het aantal leden in 1941 van 150 tot 115. In de eerste jaren van de oorlog werd er nog gehockeyd, het krantje verscheen alleen niet meer. En vanaf 1943 bleef het bij een noodcompetitie, teams konden niet promoveren en niet degraderen. Vergelijkbaar met de huidige regeling tijdens de pandemie. Door de oorlog was een groot tekort aan materiaal. Voor het gebruik van Legguards was een indeling gemaakt omdat keepers de uitrusting van elkaar moesten lenen. Sportschoenen waren op de bon en dienden speciaal te worden aangevraagd in Amsterdam bij het Rijksbureau van Huiden en Leder. Hockeysticks waren eveneens schaars. Velddienst bestond in de tijd uit kalken en bladruimen én je moest je eigen hark meenemen.
Ondanks de moeilijke jaren probeerde Schaerweijde zoveel mogelijk de feestelijke tradities voort te zetten. Sinterklaasviering, de Mixedwedstrijd Schaerweijde-SCHC op Oudejaarsdag, de bridgedrive, jeugdavonden met boerenkool en de voorloper van het Familietoernooi van nu, de Mixed hockeydagen.
Naarmate de oorlog voortduurde, werd het steeds moeilijker om aan wedstrijden deel te nemen. Vooral voor de mannelijke sporters omdat zij vanwege de ‘Arbeitseinsatz’ gedwongen werden om vanaf hun 17e in Duitsland te werken. Regelmatig kwam het voor dat – na het spelen van een wedstrijd – bij het verlaten van het station, mannelijke bezoekers boven de 17 jaar werden gearresteerd en weggevoerd. Naast vervoer per trein was het die tijd heel gebruikelijk om te fietsen naar hockeyclubs als Hilversum, Laren en Amersfoort.
Hans Steenbeek (erelid Schaerweijde): “Bij gebrek aan luchtbanden hadden velen van ons óf houten banden óf velgen voorzien van dikke rubberen tuinslangen. Veel mannen moesten onderduiken. Mijn broers en ik zaten regelmatig tijdens razziagevaar ondergedoken in een grote pakkist van Gerritsen en Van Kempen, die was ingegraven in onze achtertuin aan de Prof. Lorentzlaan. Daar bleven we dan vaak een aantal dagen in verstopt…”
De clubkleuren rood en zwart waren een omstreden combinatie, dit waren immers ook de kleuren van de Duitse nazi’s en de NSB. ‘Bij medetreinreizigers veroorzaakte dit nogal wat commotie maar daar trokken we ons niet zoveel van aan. Het waren ónze clubkleuren,’ aldus Hans Steenbeek. Sommige leden hadden moeite met het dragen van het Schaerweijde tenue. In ‘t Schaertje werd hierop gewezen: ‘Met alle begrip voor persoonlijke opvattingen, maar het spelen in allerhande kleuren kan niet toegestaan worden.’ Het was moeilijk om de kleuren officieel te veranderen en het Schaerweijde tenue bleef zowel tijdens als na de oorlog rood-zwart.
Steeds meer Nederlanders moesten onderduiken en de Hongerwinter van 1944-1945 maakte definitief een einde aan elke vorm van sport. Tegen het eind van de oorlog bleek dat acht leden omgekomen waren: in een concentratiekamp, in gevecht tegen de bezetter of door ander oorlogsgeweld. Ter nagedachtenis hangt een lijst met hun namen op een mooi gekalligrafeerd blad in het clubhuis.
In april 1945 naderde het einde van de oorlog en kon weer gedacht worden aan vrede en vrijheid. Een periode van opbouw brak aan. De velden van Schaerweijde lagen er verschrikkelijk bij, de motormaaimachine was verdwenen, het kleedlokaal was gesloopt. Met de oorlogsschade-uitkering en eigen middelen en daadwerkelijke hulp van leden werd alles gelukkig weer in redelijke staat teruggebracht. Het krantje verscheen weer een keer per maand met de nadrukkelijke oproep om dit NOOIT meer te laten verdwijnen.
In het eerste hockeyseizoen na de oorlog was er een tekort aan leden en woningen. Het derde lustrum in 1947 bleek een mooie gelegenheid om het contact tussen oud-leden en de vereniging nieuw leven in te blazen. In dit jaar telde de vereniging bijna 200 leden en lagen er plannen voor een nieuw clubhuis.